Plausibiliteit van het nemen van risico's

WI 2014/10 kent twee geloofwaardigheidsindicatoren: de interne en externe. Nu blijkt er nog een derde geloofwaardigheidsindicator te bestaan: de plausibiliteit. Dit is van belang als de IND een gedraging niet geloofwaardig acht vanwege risico’s die de gedraging met zich mee kan brengen.

Per 7 september 2015 blijkt een intern informatiebericht van kracht te zijn met aanvullingen en toelichting op WI 2014/10. Hierin staat dat er naast de interne en externe geloofwaardigheidsindicatoren nog een derde geloofwaardigheidsindicator is, namelijk plausibiliteit.  Deze is bijvoorbeeld relevant indien niet geloofwaardig wordt geacht dat iemand een zeker risico neemt, bijvoorbeeld door iemand uit te nodigen voor een huiskerk of een Bijbel te overhandigen, dan wel in te gaan op een uitnodiging voor een huiskerk of een Bijbel te accepteren of zelf op zoek te gaan naar een Bijbel.

In zijn algemeenheid veronderstelt de IND blijkbaar, dat mensen per definitie risicomijdend gedrag vertonen. Het oordeel van de IND volgend zouden ook de diverse daden van verzet tijdens de tweede wereldoorlog als ongeloofwaardig beoordeeld moeten worden. Het mag echter als algemeen bekend verondersteld worden, dat dit een onjuiste voorstelling van zaken is. Altijd weer blijken mensen bereid te zijn risico’s te nemen voor een hoger doel dat zij nastreven, hetzij dat het de bevrijding van hun vaderland betreft, hetzij dat het hulp aan mensen in nood betreft (zoals de Joden in de Tweede Wereldoorlog), hetzij dat het het leven overeenkomstig hun geloofsovertuiging betreft. 

In het IB ter aanvulling op WI 2014/10 staat over plausibiliteit het volgende:

Geloofwaardigheidsindicator plausibiliteit  
In WI 2014/10 wordt naast de ‘interne en externe geloofwaardigheidsindicatoren’ nog een derde geloofwaardigheidsindicator toegevoegd, namelijk plausibiliteit. Er zijn situaties denkbaar waarbij de genoemde onderdelen van de interne- en externe geloofwaardigheidsindicatoren te kort schieten. Dit ziet bijvoorbeeld op situaties die naar algemene maatstaven gemeten, als niet plausibel moeten worden aangemerkt. Te denken valt aan situaties die strijdig zijn met natuurwetten, bijvoorbeeld iemand springt over een muur van 6 meter, of vaart binnen een dag met een speedboot van Ghana naar Rotterdam. Het gaat nadrukkelijk niet om de situatie waarin de medewerker vindt dat de asielzoeker of iemand anders in zijn relaas zich anders zou hebben moeten gedragen. Als toetsingsmaatstaf van (in)plausibiliteit moet worden aangenomen dat datgene als een geloofwaardig of ongeloofwaardig element moet worden aangemerkt wanneer tussen redelijk denkende mensen geen twijfel kan bestaan dat een gebeurtenis objectief beschouwd mogelijk of onmogelijk is.” (p. 3)

Vraag is hierbij, wat verstaan kan worden onder “Het gaat nadrukkelijk niet om de situatie waarin de medewerker vindt dat de asielzoeker of iemand anders in zijn relaas zich anders zou hebben moeten gedragen.” Dit lijkt (mede) te slaan op de beoordeling dat ongeloofwaardig is dat iemand een bepaald risico neemt. Immers, die beoordeling houdt feitelijk in dat de medewerker vindt dat die persoon zich anders (namelijk risicomijdend) zou hebben moeten gedragen. Evenwel zou dan met gebruikmaking van interne en externe geloofwaardigheidsindicatoren onderzocht en gemotiveerd moeten worden of de vreemdeling iemand is die in meer algemene zin bereid is risico’s te nemen of juist risicomijdend is, een onderzoek dat, zover wij waarnemen, niet verricht wordt in de context van asielaanvragen. Dat constaterend, valt de algemene, want niet geïndividualiseerde, beoordeling dat (on-)geloofwaardig is dat iemand risico’s neemt onder de noemer van plausibiliteit, waarbij geldt dat er tussen redelijk denkende mensen geen twijfel kan bestaan dat het nemen van risico’s door mensen van vlees en bloed objectief beschouwd mogelijk is.

De rechtbank heeft al eens uitgesproken dat “de aanname dat iemand die een risico loopt op arrestatie en detentie nooit mee zal doen aan een demonstratie, er feitelijk op neer komt dat er onder repressieve regimes nooit door bekende tegenstanders van dat regime gedemonstreerd zou kunnen worden. Dit is een feitelijk onjuiste aanname van verweerder en kan dus geen standhouden.” (Uitspraak rb Utrecht, 30 november 2017, NL17.5632, r.o. 9 ). Feitelijk baseert de rechtbank zich te dezen dus op het gegeven dat er objectief beschouwd geen twijfel kan bestaan over het feit dat het mogelijk is dat mensen bereid zijn serieuze risico’s te nemen voor een bepaald (in dit geval) politiek doel en gaat het dus over de geloofwaardigheidsindicator plausibiliteit.

Volgens een andere uitspraak is het niet zonder meer ongerijmd dat iemand risico nam door op het werk met een collega over het christelijke geloof te spreken. “Eiser heeft er blijk van gegeven met de risico’s rekening te hebben gehouden en de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen. Dat eiser er desondanks voor koos zijn bekering door te zetten, maakt zonder nadere motivering niet dat geconcludeerd kan worden dat eiser de gevolgen voor hemzelf en zijn familie van zijn bekering niet heeft meegewogen.” (Uitspraak rb Rotterdam, 30 augustus 2017NL17.1360r.o. 3.2) In dit laatse geval is feitelijk aan de orde, dat de beslismedewerker kennelijk gemeend heeft dat het objectief beschouwd niet mogelijk is dat iemand die de serieuze risico’s die een keuze met zich meebrengt meeweegt, toch bereid is die keuze te maken.

Doet zich nog de vraag voor, wat nu eigenlijk het verschil is tussen de geloofwaardigheidsindicator plausibilitiet en een externe geloofwaardigheidsindicator in de vorm van een een objectieve bron. Het kennelijke verschil is, dat plausibilteit informatie en inzichten betreft die voor alle ‘redelijk denkende mensen’ evident is en om die reden geen nadere onderbouwing of uitleg behoeft, terwijl het bij een objectieve bron als externe geloofwaardigheidsindicator gaat om informatie die niet voor alle ‘redelijk denkende mensen’ evident is of bekend hoeft te zijn en dus (in principe) gespecificeerd dient te worden. Ook hieruit volgt, dat het om plausibiliteit gaat als zonder nadere motivering geoordeeld wordt dat ongeloofwaardig is dat iemand een bepaald risico neemt.

De kennelijke bedoeling was om de aanvullingen en toelichtingen van het informatiebericht te verwerken in een aanpassing van de WI 2014/10. In mei 2023 blijkt bedoelde aanpassing van WI 2014/10 nog niet te hebben plaatsgevonden. Aldus maakt de plausibiliteit als derde geloofwaardigheidsindicator anno 2023 nog geen deel uit van de werkinstructie.

Trefwoorden: bekering, afvalligheid, redeneren vanuit eigen context

Artboard facebook google+ instagram linkedin maps pinterest twitter vimeo youtube world