WI 2022/3 Bekeerlingen en afvalligen
Op 19 januari 2022 heeft de Afdeling uitgesproken dat de werkinstructie 2019/18 Bekeerlingen verbetering behoeft waarbij afvalligheid en atheïsme beter van elkaar onderscheiden worden. Op 15 februari 2022 heeft de staatssecretaris de werkinstructie 2022/3 Bekeerlingen en afvalligen gepubliceerd welke beoogt vorm te geven aan de vereiste verbeteringen.
In deze notitie wordt de werkinstructie 2022/3 besproken met daarbij de vraag of de nieuwe werkinstructie een effectieve en werkbare verbetering biedt. Daarbij wordt waar nodig ook ingegaan op gerelateerde tekortkomingen, in de ogen van onze stichting, in de oude werkinstructie 2019/18 en zijn nagenoeg gelijke voorloper 2018/10.
NB: in november 2022 blijkt de IND par. 8 (opvolgende aanvraag nadat de bekering in eerdere procedure ongeloofwaardig is geacht) herschreven te hebben. De aanleiding is gelegen in de Afdelingsuitspraak van 28 september 2022 over dit onderdeel van de WI. De WI is hierbij niet voorzien van een nieuw kenmerk. De herziene paragraaf 8 wordt besproken in het rapport Afvalligheid en bekering, vanaf versie 6.1, par. 3.7.
Algemeen
De nieuwe werkinstructie 2022/3 biedt op hoofdlijnen een verbetering ten opzicht van de voorgaande werkinstructies 2019/18 en 2018/10. Helaas worden definities en begrippen nog steeds door elkaar gerommeld wat afbreuk doet aan de vereiste inzichtelijkheid. Zo gaat par. 3 de ene keer over bekering tot een ander geloof, wat in de gehanteerde definities ook atheïsme omvat, en de andere keer over bekering tot een andere religie, wat volgens de definities geen atheïsme omvat en wat dus accurater lijkt omdat aan atheïsme een afzonderlijke par. 4 gewijd wordt. Atheïsme zelf wordt zowel een geloof genoemd als een met geloof concurrerende overtuiging, hetgeen tegenstrijdig is. Terwijl in de voorgaande werkinstructies agnosticisme vergelijkbaar behandeld werd met atheïsme, wordt het in de nieuwe werkinstructie om onbekende redenen vergelijkbaar behandeld als afvalligheid, hetgeen niet logisch lijkt.
Bekering
Par. 3 over bekering is integraal overgenomen uit WI 2019/18 (met weglating van de (sub)paragrafen over atheïsme/agnosticisme en over toegedichte afvalligheid). Voor bespreking van par. 3 wordt daarom verder verwezen naar de bespreking van WI 2019/18.
Afvalligheid
In de notitie over WI 2022/13 wordt met name ingegaan op par. 5 over afvalligheid als zelfstandig asielmotief, omdat dit voor de doelgroep van stichting Gave, namelijk de tot het christendom bekeerde vreemdelingen, ook van belang kan zijn, deels omdat er een aan het proces van bekering voorafgaande afvalligheid geweest kan zijn en deels omdat bij een ongeloofwaardig geachte bekering er nog altijd sprake kan zijn van een geloofwaardig te achten afvalligheid welke bij terugkeer ook risico’s met zich mee kan brengen. Ons rapport gaat dus verder niet in op par. 4 over atheïsme.
Aspecten, vormen en typen
Het valt bij het onderdeel ‘afvalligheid als zelfstandig asielmotief’ al snel op, dat de aspecten die volgens par. 3.1 ‘aanleiding van een bekering’ een rol kunnen spelen, bij afvalligheid niet in beeld komen terwijl de in par. 3.1 genoemde aspecten voor een groot deel juist gaan over aanleidingen voor afvalligheid. In par. 5 komen aanleidingen voor afvalligheid ook helemaal niet meer aan de orde. In plaats daarvan wordt in par. 5.1 aandacht besteed aan ‘vormen’ en ‘typen’ van afvalligheid, op een manier die niet duidelijk maakt wat nu eigenlijk onder vormen en (vooral) typen verstaan moet worden. Dit is wel zeer opmerkelijk, omdat de werkinstructie het wel belangrijk vindt om duidelijk te krijgen om welk type afvalligheid het gaat!
Als afvalligheid geen losse fase is bij een bekering
Volgens de werkinstructie wordt afvalligheid niet als zelfstandig asielmotief onderzocht en beoordeeld als deze niet als losse fase van een daarop volgend bekeringsproces is te onderscheiden. Als de gestelde bekering niet geloofwaardig wordt geacht, is ook een daarmee samenhangende afvalligheid volgens de werkinstructie ongeloofwaardig. Dit laat zich echter niet rijmen met het inzicht van de werkinstructie dat een bekering een groeiproces kan zijn dat zich over langere tijd uitstrekt, wat de mogelijkheid inhoudt dat het nieuwe geloof voor de vreemdeling nog zodanig pril is op het moment van het gehoor, dat hij daarover nog niet makkelijk kan overtuigen, terwijl de opgedane ervaringen met het nieuwe geloof wel kunnen inhouden dat hij goed kan verklaren waarom hij zijn oude geloof niet meer kan of wil volgen. Indien de bekering ongeloofwaardig is geacht, dient dus nog altijd overwogen te worden dat er sprake kan zijn van een geloofwaardige afvalligheid dat een zelfstandig asielmotief kan opleveren, temeer als de vreemdeling gedoopt is wat vanuit islamitisch perspectief altijd gelijkstaat met afvalligheid.
De werkinstructie onderbouwt de gekozen beleidslijn wel middels een Afdelingsuitspraak van 29 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:280), echter deze uitspraak lijkt zich moeilijk te verenigen met de uitgangspunten van de werkinstructie zelf, zie hiervoor de geactualiseerde bespreking van de uitspraak.
Onderscheidingen
De werkinstructie maakt een onderscheid tussen, enerzijds, het niet praktiseren van een geloof of het leiden van een seculier leven en, anderzijds, afvalligheid. Het laatste impliceert volgens de werkinstructie een verandering van innerlijk geloof en het eerste niet. De veronderstelling is kennelijk dat een niet-praktiseren en een seculier leven een situatie is die in iemands leven van jongs af aan onveranderd van toepassing is, wat natuurlijk niet het geval hoeft te zijn.
De werkinstructie maakt voorts onderscheid tussen ‘het vroegere geloof verlaten’ en ‘door bepaalde persoonlijke ervaringen tot de conclusie komen dat het geloof waarmee hij is opgegroeid niet zijn geloof is of zou moeten zijn’, maar maakt niet duidelijk wat er mee bedoeld wordt. Ook hier ontbeert de werkinstructie dus de vereiste inzichtelijkheid.
Als het gaat over vrees bij terugkeer, wordt in strijd met de UNHCR-richtlijnen onderscheid gemaakt tussen afvalligheid uit desinteresse en een afvalligheid die raakt aan de (religieuze) identiteit van de vreemdeling. In geval van enkel desinteresse kan volgens de werkinstructie van de vreemdeling die zich jarenlang aan de heersende overtuiging heeft geconformeerd, verwacht worden dat hij zich bij terugkeer wederom terughoudend opstelt bij het uiting geven aan zijn afvalligheid, wat niet volgt uit de uitspraak van de Afdeling en wat in strijd is met de UNHCR-richtlijnen. Bovendien is het mogelijk dat de vreemdeling zich voorheen aan de heersende normen heeft geconformeerd uit vrees voor vervolging, maar mag niet verwacht worden dat hij dat bij terugkeer wederom zal doen. De werkinstructie voert wel een nieuw criterium in, namelijk het al dan niet ontstaan van een ‘onhoudbare situatie’, maar maakt totaal niet duidelijk wat daaronder verstaan moet worden. Mogelijk wordt gedoeld op gewetensnood bij de vreemdeling, wat dan echter zou inhouden dat de vrijheid van godsdienst gereduceerd wordt tot vrijheid van geweten.
- Zie ook WI 2022/3 en risico afvalligheid voor bespreking van het advies dat de UNHCR hierover heeft gegeven en door de IND niet is gevolgd.
Raadpleging externe deskundigen
Voor de totstandkoming van de nieuwe paragrafen over atheïsme en afvalligheid zijn externe deskundigen geraadpleegd. Uit documenten die in het kader van een WOB-verzoek openbaar zijn gekomen, blijkt niet op welke wijze deze raadpleging heeft doorgewerkt in de totstandkoming van de werkinstructie. De twijfel over de kwaliteit ervan blijft dan ook bestaan.
Compensatie en raadpleging bekeringscoördinatoren
Tenslotte is de afgelopen tijd aan het licht gekomen dat de staatssecretaris wisselend blijkt te kunnen omgaan met de in de werkinstructie genoemde mogelijkheid voor compensatie (Rb Den Bosch 22-11-2021) en dat de in de werkinstructie genoemde verplichting altijd een bekeringscoördinator te raadplegen, zeer uiteenlopend ingevuld kan worden en soms zeer minimalistisch kan zijn (WODC augustus 2021). Het bevreemdt daarom dat de nieuwe werkinstructie over deze onderwerpen geen beter inzicht biedt welke invulling verwacht mag worden.
Geloofsgroei
In de werkinstructie is de paragraaf “Opvolgende aanvragen nadat de bekering in een eerdere procedure ongeloofwaardig is geacht” ongewijzigd gebleven. Op 28 september 2022 heeft de Afdeling uitgesproken dat de werkwijze verbetering behoeft, zie bespreking ABRvS 202100736/1/V2. In afwachting van een definitieve nieuwe werkwijze heeft de IND in informatiebericht 2022/88 bekend gemaakt hoe te handelen. De nieuwe werkwijze is op 22 november 2022 gepubliceerd in een herschreven par. 8 van de werkinstructie 2022/3. Formeel is er geen sprake van een nieuwe werkinstructie, de herziene versie behoudt het kenmerk 2022/3.
Samenvattend
Alles overziend ontbreekt het de werkinstructie in hoge mate aan coherentie en inzichtelijkheid. Bij de totstandkoming lijkt snelheid belangrijker te zijn geweest dan duidelijkheid en zorgvuldigheid. Met deze werkinstructie is het daardoor onmogelijk om te komen tot een transparante, inzichtelijke en voor de rechtbank toetsbare beoordeling van afvalligheid als zelfstandig asielmotief. Of het voor de toetsing van atheïsme veel beter zal zijn laat zich raden. En voor de toetsing van agnosticisme ontbreekt nog steeds een begin van een toetsingskader. Tot slot is het toetsingskader voor de risico’s bij terugkeer beperkend geformuleerd ten opzichte van de UNHCR richtlijnen. De werkinstructie geeft daarmee reëel risico op besluiten die een inbreuk zullen inhouden op de vrijheid van godsdienst van vreemdelingen die in Nederland aankloppen voor internationale bescherming om reden van risico’s op vervolging vanwege hun geloof.
In deze versie 1.4 is par. 3.2 “Afvalligheid niet als losse fase bij bekering” uitgebreid met bespreking van Afdelingsuitspraak 29 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:280) die als onderbouwing aangevoerd wordt ondanks dat deze strijdig lijkt met belangrijke uitgangspunten van de werkinstructie zelf.
Dit rapport is inmiddels ook verwerkt in het rapport “Afvalligheid en Bekering” versie 6.0 van februari 2023, hoofdstuk 3.